-fictief-
Ze had er wel eens oude prenten van gezien op school. Amsterdam.
Vannacht had ze datzelfde Kerkplein langzaam zien veranderden in die sprookjesprent van weleer, hoewel de koetsen en de hoge hoeden van de heren natuurlijk ontbraken.
Het sneeuwde nu niet meer zo hard, en het werd al een beetje licht. Op het plein was het rustig.
De mannen zouden lekker warm in bed liggen, of maakten misschien het kerstontbijt klaar, terwijl hun kinderen op hun knietjes onder de kerstboom de cadeautjes telden. ‘Even wachten tot mama beneden is jongens’. Zoiets zouden ze zeggen. Ja, vast.
Ze had speciaal die nacht een rood setje aangetrokken, afgezet met wit bont. Aan haar voeten sierden de rode pumps met hoge hakken die haar vorig jaar nog prima hadden gepast. Ze voelde zich net een kerstbonbon.
‘Ik kom straks van je snoepen hoor schatje’. De flauwe opmerkingen waren niet van de lucht geweest.
Nou ja, als dat het ergste was?
Waren ze ook maar binnen gekomen, dan kon ze nu tenminste lekker weg. Nog eentje. In ieder geval nog eentje. Onder de vijf hoefde ze echt niet aan te komen.
Na een half uur had ze beet. ‘Hoeveel?’
Ze noemde het bedrag. ‘Je doet het toch niet tegen je zin hè?’ Ze lachte hem geruststellend toe. Nu kwam het er op aan. ‘Natuurlijk niet!’
Even later dacht ze aan haar moeder en broertjes thuis. Ze hoorde de eerste kerkklokken boven zijn gekreun uit komen. Straks kon ze wel even naar de Oude kerk gaan. Er was wel geen mis nu, maar ze kon misschien haar hand even tegen de muur houden en even wat bidden voor thuis?
Ja, dat zou ze doen.
God zou haar wel begrijpen.
Als hij nou eerst maar eens klaar was.
Dit verhaal heb ik geschreven voor de WE300 schrijfuitdaging van Platoonline@wordpress.com
Het is de bedoeling om met 300 woorden of minder een verhaal te schrijven waarin het woord van de maand zelf niet word gebruikt. Het woord van deze maand is ‘Kerstpiekeren’.
Plaats een reactie