–fictief–
Dit was haar.
Hij wist het meteen.
Zoals altijd.
Ze was voor hem gemaakt.
Alleen voor hem.
Ze wachtte voor hèm daar in het schijnsel van de maan.
Op hoge hakjes.
Haar blonde haren gevangen in een brutale knot.
Dapper en alleen.
Er kwam niemand.
Er stopte niemand.
Zie je wel?
Hoe lang keek hij nu al naar haar?
Twee sigaretten.
Twintig minuten dus.
Hij stapte uit zijn wagen en rekte zich even voor hij nonchalant op haar afliep.
‘Mag ik je misschien wat vragen?’
Ze keek een beetje schuchter naar hem op. Een klein spoortje mascara op haar wangen bevestigde een verpeste avond en maakte haar nog kwetsbaarder.
Onweerstaanbaarder.
Ze was jong.
Jonger dan hij van een afstandje had gedacht.
En mooier.
Nog veel mooier.
Nu kwam het erop aan.
‘Heb jij misschien mijn dochter gezien? Ik zou haar hier om half vier ophalen’.
Ze haalde haar schouders op.
‘Iedereen is denk ik al weg. Ik sta hier al een tijdje’.
Hij glimlachte haar geruststellend toe.
‘Dat zag ik ja.
Ik ook’.
Hij zweeg even om haar geur, prikkelend als de eerste bloesem in maart, zo diep mogelijk in te kunnen ademen.
‘Is er misschien ergens een afterparty?’
‘Misschien bij ‘De Zeven Zonden’.
Kent u die tent in het centrum?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘We zijn nieuw hier in het dorp. Mijn dochter is met een ouder buurmeisje mee’.
Hij geloofde het bijna zelf.
‘Moet jij misschien ook naar het dorp?
Kan ik je een lift aanbieden?’
Weer haalde ze haar schouders op.
Hij glimlachte vaderlijk.
‘Je zou hier beter niet alleen staan meisje.
Kom, dan breng ik je even naar huis’.
Onnozel stapte ze in.
Het was weer makkelijker gegaan dan hij dacht.
Nog eentje hierna, eentje maar. En dan had hij er net zoveel als Ted.
————————————————————
Dit verhaal heb ik geschreven voor de maandelijkse schrijfuitdaging van Plato.
Het is de bedoeling dat je een verhaal van exact 300 woorden schrijft dat betrekking heeft op het door Plato opgegeven woord. Dit woord mag zelf niet in de tekst voorkomen. Deze maand is het woord: evenaren