Later

Met de boodschappen kom ik aan bij mam.
‘Blijf maar zitten hoor!’
Veel op te ruimen valt er niet.

Vandaag gaan we samen even naar de markt om te kijken voor nieuwe fietstassen voor mijn moeder.
Ze is er helemaal een beetje nerveus van.
Ook al is het maar een kippenstukje van 200 meter wandelen, voor haar is het natuurlijk een hele trippel.
Met haar arm door de mijne gaan we op pad.
Ze is zo teer, zo breekbaar.
Zo klein en zo kwetsbaar.

Ik merk al snel dat haar conditie achteruit is gegaan sinds onze dagelijkse flaneersessies op de Spaanse boulevard in april.
‘Gaat het wel mam?’

We besluiten eerst de belangrijkste zaken maar bij elkaar te scharrelen bij de drogist. Daarna wil ze direct door naar het laatste pad.
De fietstassen man is vast op vakantie. We zien hem tenminste nergens.
Maar zoeken doen we ook niet echt.
‘Zullen we anders eerst even wat drinken bij Linksaf Narda?’

Tevreden neemt mam plaats in het zonnetje.
Als we achter ons drankje zitten rijdt er een hoogblonde vrouw in een kleine scootmobiel voorbij.
‘Kijk mam, zo eentje bedoel ik nou!’
Zelfs mam moet toegeven dat het best een leukertje is.
Knalrood, hoogglans en met een kek mandje voorop.
‘Ik weet het niet hoor, ik ben nog zo jong’.
‘Maar je krijgt er zoveel vrijheid mee terug mam, een stukje onafhankelijkheid’.
Dat fietsen dat wordt niets meer van de herfst.
Zelf weet ze dat ook heus wel.
‘Laat me eerst nog maar even wennen aan het idee’.

Als we weer thuis zijn gaan we nog even lekker in de tuin zitten.
De schuur is vreemd leeg.
Zondag heeft Rem een hoop uitgezocht met hier en daar een aanwijzing van mam die in haar tuinstoel nauwlettend in de gaten hield wat er op de hoop ging.
‘Hij gooide bijna mijn puzzelplankje weg!’
En gister kwam dan het Grof-vuil.

‘De oude fiets van je vader was trouwens zo weg’. Mijn vader bewaarde veel.
Zo niet alles.
Netjes, opgeborgen achter de houten luiken op zolder, of tegen de dakspanten in de schuur.
Ledikantjes, oude tafelbladen.
Hij wist het allemaal zo te vinden. Oude tassen, schoenen, leerboeken.
‘Zonde! Dat is nog helemaal heel hoor!’
Oorlogskind.

Mam is erg blij met de ‘zee van ruimte’ in de schuur.
‘Nu kan ik tenminste mijn kont fiets weer keren’.
Rem heeft zelfs het parasol voetje gevonden.

Over pap zijn kleding hebben we al een tijdje terug besloten deze vooralsnog te laten hangen.
Zijn sokken lagen zo keurig in het mandje.
De zakdoeken zo netjes gestreken op de plank.
We konden het niet.
Wilden het niet.
Waarom zouden we ook?
‘Dat komt wel mam, laat maar. Dat doe ik wel. Later’.

‘Nog een roseetje Narda? Toe, dan is hij leeg’. Ze heeft het miniflesje al leeggegoten in mijn glas.
‘Nog heel even dan hoor mam’.

Ik snoei nog een roos en
verplaats -stoïcijns- nog een pot, terwijl de mengeling van onmeetbare liefde en oneindig verdriet zich weer aan alle kanten overspoelt als ik door het zoveelste vernuftig gespannen ijzerdraadje knip.

Dan laat ik haar weer alleen.