Op een vrijdagmiddag waren we al rond een uur of half twee op de camping.
Ik besloot een rondje te gaan hardlopen, even via de Kruisberg naar strand Heemskerk en terug.
Gewoon, even mijn nieuwe schoenen uit proberen.
Bij het duin naar het strand stond een man met een fiets.
Baardje.
Jaar of vijftig.
Een griebel.
Hij volgde me het duin op naar boven.
En weer terug.
Er was verder geen kip in de weide omtrek te bekennen.
Toen ik weer ging hardlopen
kwam hij naast me fietsen.
‘Ben je helemaal alleen?’
Hij klonk enigszins euforisch, leek het wel.
‘Nee hoor, mijn ouders zijn daar’.
Ik wees naar de duinen wat verderop.
‘O ja? Wat doen ze daar dan?’
Hij geloofde er geen zak van zo te zien.
‘Bramen zoeken’.
Hij schoot in de lach.
‘Hahaha, bramen zoeken. In mei zeker?’
Ik zette nog een tandje bij.
Hij ook.
‘Je bent alleen hè?’
Ik antwoordde niet.
‘Weet je wel hoe gevaarlijk het hier is voor meisjes alleen?’
Ik passeerde het vennetje.
Het electriciteitsnethuisje.
Het waterwingebied.
En al die tijd week hij niet van mijn zijde.
Ging ik wandelen, dan ging hij het ook.
Ging ik sprinten, hij week niet van mijn zijde.
Opeens zag ik andere mensen. Een stel.
In de verte.
Wat was ik blij toen ik zag dat ze rechtsaf sloegen, de zelfde kant op als waar ik heen moest.
Ze reden uiteindelijk nog zo’n vijftig meter voor me
Ik liep de benen uit mijn lijf.
Als ik ze in godsnaam maar binnen gehoor afstand kon houden.
Roepen leek me te voorbarig.
Hij wist wat ik dacht.
‘Ze horen je echt niet hoor’.
Hij lachte gemeen.
Was hij me nou aan het dollen?
Of bloedserieus?
Dat hij ziek in zijn kop was leek me gevaarlijk genoeg op zich.
‘Laat me met rust eikel!’
Hij lachte nog een keer.
Een bruine tand.
‘Mooi meisje ben je.
Maar dat weet je wel hè?’
Zo ging het voort tot hij
vlak voor de camping af sloeg, richting zweefvliegveld.
.
Hij heeft me vast alleen proberen te stangen.
Gewoon een vies pervers mannetje.
Meer was het vast niet.
Maar ik heb daarna nooit meer alleen in de duinen durven lopen.
Als ik hem ooit nog tegen kom…
Plaats een reactie