Robin legde zijn mobiel op tafel en keek me aan.
‘You wont believe this Narda’.
Vragend keek ik hem aan.
Kyl schoof als een zakloper over de houten keukenvloer in zijn katoenen slaapzakje op zoek naar zijn gele Lala, zijn Teletubbie.
Ik liet hem begaan.
Angstig keek ik Robin aan.
‘What happened Rob?’
‘Have you ever heard of the Claremont serial killings Narda?’.
Dat had ik nog niet.
Niet tot op dat moment.
Robin vertelde over de moorden op de drie jonge vrouwen die in de afgelopen jaren hadden plaatsgevonden.
De moorden waren tot op heden nooit opgelost.
Twee van de drie meisjes waren nooit gevonden.
‘It seems to be so Narda, that S. was in Australia every time one of these girl’s had been murdered’.
Geschrokken keek ik hem aan.
Ik dacht terug aan de laatste keer dat hij in Perth was. Het waren de weken geweest voorafgaand aan de geboorte van Kyl, maart ’97.
Hij was met ruzie weg gegaan.
Ik had hem gezegd dat hij niet meer terug hoefde te komen.
Hij had me begin april gebeld, en voor de zoveelste keer had ik mezelf de schuld gegeven voor de ruzie en hem vergeven.
‘Narda, the Police picked S. out of the cinema this afternoon’.
‘No!’
S. en zijn dochter waren die middag overgebracht naar het politiebureau. Dochter J. werd daar al snel opgehaald door haar moeder, maar S. moest blijven voor verder verhoor.
‘Since the moment S. arrived in Perth he had been followed’.
Ik dacht terug aan de afgelopen weken. Hoe kon het dat ik daar niets maar dan ook niets van in de gaten had gehad.
Ik dacht terug aan de nacht in de Van in the middle of nowhere, hoe lang had S wel niet gezocht naar die ene enge plek in the Bush die hem wèl juist leek?
Ik bracht Kylian naar bed.
Daarna ging ik weer zitten.
We zwegen.
Dachten na.
Wachtten.
‘What do you think Rob?
Could he do something like that?’
Sliep ik met een moordenaar?
Kon het zijn dat ik zo blind was?
‘I don’t no Narda’.
We spraken over de andere vriend van S, van wie we het busje leenden. Inmiddels woonde deze vriend in Engeland. Het busje hadden we gehaald bij de vriend zijn ouders.
‘Wasn’t he building swimmingpools in gardens Rob?’
We gruwelden.
Het zou toch niet?
Rond twaalf uur was S pas thuisgekomen. Murw. Moe. Kapot, tot het bot toe over en over uitgehoord.
Hij kuste me op mijn lippen.
Stress alom.
Ik wist niet wat te doen, wat te zeggen. ‘Come on Narda, don’t do this to me please’.
De volgende dag moest hij bereikbaar blijven. Thuis blijven, in het huis van Robin. Het was nog niet zeker of we terug mochten reizen naar Nederland. We zouden twee dagen later naar huis gaan.
Er waren speekselmonsters afgenomen.
Vingerafdrukken, weet ik veel wat allemaal.
Het waren rare dagen.
Ik wist niet meer wat ik denken moest, maar besloot hem te vertrouwen tot het tegendeel was bewezen.
Eind volgende middag kreeg hij goedkeuring om terug te reizen naar Nederland.
Er was gelukkig geen bewijs gevonden dat hij de moorden kon hebben gepleegd.
En toch, ondanks dat de politie mij -ook later-nadrukkelijk had bevestigd dat S. niet meer verdacht werd van de moorden werd ik gek van angst toen S. twee jaar geleden met Kyl in het Lake District was verdwaald.
Maar hoe kwam ik hier nou allemaal op?
Het begon gisteravond met het gedichten schriftje.
Het gedicht voor R!
Robin dus.
En toen ging het via het ‘veelzeggende verzwijgen’, naar de moorden rondom Cottesloe, om vooralsnog weer te eindigen bij het gedicht voor R, wat alleen maar volledig te vergoelijken valt als je de hele geschiedenis zou kennen.
Wordt dus vervolgd.
Geef een reactie op Harrij Smit Reactie annuleren