Nadat ik een uur op weinig af had rondgedoold door de Bieb, bijna niets zaligers dan dàt, en vervolgens mijn boodschappen op het gemak had gedaan besloot ik weer eens een visje te halen.
De rij bij de visboer was lang. Vroeg wijs geworden bij de tandarts in de jaren zeventig riep ik in het wilde weg: ‘Achter wie ben ik?’
Twee meiden zwaaiden me toe vanachter uit de zaak: ‘Na ons’. Ik had nog even zo te zien.
Het was natuurlijk vrijdag.
Vìsdag voor ‘den katholieke mensch’.
Nu werd dat bij ons thuis vroeger niet zo strikt nagevolgd, hoewel mijn vader toch wel vaak op vrijdag tussen de middag een paar lekkerbekjes en wat kibbelingetjes speciaal voor Kylian kocht bij Hildering. Meestal ging Kyl dan mee, en brachten ze eerst een visje naar ‘ouwe oma’, de moeder van mijn vader, die destijds op de Marktstraat woonde. Ik zie ze nog zo gaan samen op de fiets: mijn vader met zijn oranje fleecevest en zijn blauwe pet, en Kyl, ook met blauwe pet en oranje fleecevest in het zitje voorop.
De haring was in de aanbieding vandaag zag ik: Drie voor 5 euro. De uitjes en het zuur mochten apart herhaalde de visvrouw tot in den treuren, maar toch zat de angst er bij de klanten kennelijk goed in dat ze het hele zootje bij elkaar in een zakje zou pleuren.
Mijn moeder was altijd gek op haring geweest. Net als haar hele familie overigens. Maar nog gekker waren ze op paling.
Palinkies, Jonkies, en Brandewijntjes.
-Ik heb het allemaal niet van een vreemd, en ook veel van mijn neven en nichten zijn erfelijk belast. Wij kunnen er echt niets aan doen hoor mensen-.
Ik was inmiddels aan de beurt om mijn enkele harinkie te bestellen, -wat moest ik er nou met drie? Kyl en Rem blieven ze niet zo- maar een meneer meende dat hij eerder aan de beurt was, wat mij de tijd gaf nog even verder te mijmeren terwijl de makrelen enigszins verbolgen over hun plotselinge einde naar de TL verlichting staarden. Mijn vader had altijd graag gevist. In de polder. In zee. In de sloot vlak bij ons huis. Mijn kat Porky zat dan naast hem aan de ene, en een reiger aan de andere kant. Op het laatst was Porrek zo oud en versleten dat hij haar het stoepje op en af moest tillen. En maar kletsen tegen hem: ‘Mjah’. Voorntjes ving hij veel geloof ik, en een enkele keer een brasem. In de crisisjaren ’80 had mijn vader zelfs voor de katten gevist om wat te bezuinigen. Mam kookte ze dan met oud wit brood tot een papje, maar niet nadat mijn vader ze eerst zorgvuldig had schoongemaakt.
In Spanje had hij ook vaak gevist. In de zee bij Carihuela met wat Spaanse vrienden, ter hoogte van Pedro of Michael.
-Hij kan er nu voor altijd en eeuwig vissen-.
Nu was ik echt aan de beurt.
Ik besloot er spontaan een portie kibbeling bij te nemen om nog wat tijd te rekken.
Kibbeling voor mijn grote kind dat nog op bed lag, toen ik vertrok, moe van zijn avonddienst in het restaurant.
Een vergeten zakje lag ongemakkelijk op de toonbank te wachten totdat iemand het zag.
Niemand wist hoe of wat.
Harinkjes waren het. Twee.
We concludeerden eensgezind dat er vast wel iemand voor terug zou komen. -Niets immers zo vervelend als wanneer ze de ‘pindasaus’ vergeten zijn- Ze zette het zakje -met de uitjes apart- in de koeling.
Ik wilde eigenlijk wel weg toen een meneer vervelend begon te zeuren.
Of er dille in de ravigottesaus zat. Nee, het was niet eens dille, hij bedoelde een ander kruid waarvan niemand heden ten dagen nog enig benul heeft waarin je het kan strooien. Of hoe het er überhaupt uit zou moeten zien.
In geen enkel sausje zat het.
Na lang wikken en wegen koos hij voor de coctailsaus, wat natuurlijk een volstrekt verkeerde keuze was, als u het mij vraagt.
Daar kwam mijn zakje aan. Ik had al betaald. ‘Vijfeurotien’.
Een prettig weekend kreeg ik op de koop toe.
Toen ik onze straat inreed bedacht ik me dat ik nog steeds niet bij oude buurvrouw K. was langs geweest sinds mijn collecte voor het Reumafonds. Ze heeft het niet zo makkelijk, ook financieel niet meer.
Volgende week dan maar.
Ècht.
En mèt twee harinkjes;-)
Plaats een reactie