Vanmorgen in de kerk werd er een meneer niet goed.
Rem had zojuist zijn wenkbrauwen gefronst omdat de pastor verkondigde dat ‘trots’ bij de zondes hoorde. Dat was nadat ze al twee keer met het bordje en mandje langs waren geweest om geld op te halen.
Opeens zei de pastor door de microfoon: ‘Ik moet heel even naar die meneer daar’.
Het was nogal een vreemde toestand.
Niemand maakte in eerste instantie aanstalten een ambulance te bellen.
Iedereen keek.
Ik pakte dus maar mijn telefoon, maar net op dat moment ging een vrijwilligster gelukkig zelf bellen.
Ik voelde een enorme lachkriebel opkomen. Ik kon er niets aan doen. Twee vrouwen ontfermde zich over de man.
En toen ging de pastor gewoon weer over tot de orde van de dag: het uitdelen van de hosties en de wijn.
Ik heb bedankt voor de eer.
De man achter ons vroeg tijdens het bidden na de hostie aan zijn buurman: ‘Kunnen ze hem nou niet heel even mee naar achter nemen?’
Na het bidden moesten we iedereen iets van ‘Christus met vrede’ wensen of zo.
De ambu liet behoorlijk op zich wachten.
Ik vermoedde dat de man een herseninfarct had. Of een hartinfarct.
Op gegeven moment begin hij over te geven.
Daarna werd dan toch nog zus haar naam omgeroepen.
Ik herinnerde mij opeens een zondagochtend dat zus en ik met ons vriendinnetje van het einde van onze galerij lopend naar de kerk waren gegaan. Het was begin jaren ’70. Ik zal een jaar of zeven geweest zijn, zij een jaar of negen of tien.
We hadden ons verveeld, en pap had gezegd: “Waarom gaan jullie niet naar de kerk?”
Gut. Hoe heette dat vriendinnetje nou toch ook al weer? Haar neef heette Ronald en haar zus Yvonne.
#Dat weet ik dan weer wel.
Het was de eerste en de laatste keer geweest dat wij vrijwillig naar de kerk waren geweest.
Vriendinnetje was een heiden.
Dat weer ik ook nog goed.
‘Je moet wel zachtjes praten hoor!’ had zus gezegd. ‘En niet zo met open mond kauwen’.
De kerkboekjes hadden toen nog op de hoeken van de banken gelegen, waren nog dik, lichtgroen, hadden ezelsoren en roken nog net zo muf als de pastoor zelf.
De pastor deed haar best ons bij de les te houden, maar was inmiddels zelf zo van slag dat ze het zomerprogramma boekje er even op na moest slaan om de tien geboden van Mozes op te zoeken. ‘Trots’ had ik goed onthouden.
We (lees: ze) deden nog een stukje samenzang tot het ambulance personeel met een brancard ten tonele verscheen. We keken allemaal toe hoe ze de arme meneer samen op de brancard tilden.
‘Hij moet een beetje hogerop liggen’.
Uiteindelijk breidde ze er maar een eind aan met de agenda voor de komende week. Een braderie geloof ik waarvan de opbrengst naar een mooi doel gaat, en de uitvaart van dorpsgek W. die ik 1 juli nog tegen was gekomen toen ik voor mam een nieuwe pyjama moest kopen op de markt.
Ik had gedacht dat de beste man allang al dood was.
Er was nog even onduidelijkheid over het exacte tijdstip van een en ander, maar toen mochten we via de Maria kapel het pand verlaten.
Ze zouden alleen nog even een keer met het mandje schudden bij de uitgang. Voor de nieuwe kaarsen, begrijpt u wel?
Wordt vervolgd.