(10 Januari 2014)
Mijn vraag bleef vervolgens in de lucht hangen. Ik had hem luchtig gesteld, dacht ik, maar de stilte die er op volgde voelde ongemakkelijk voor ons allemaal.
Pap wilde opstaan. ‘Help me eens even’. Ik nam zijn grote handen in de mijne en trok hem omhoog.
Voorzichtig schuifelde hij met zijn magere lijf naar de tafel waar mam met trillende vingers haar sigaretjes probeerde te draaien en streelde haar zacht over het hoofd. Ze glimlachte dapper naar hem.
Het brak me.
Bijna.
Pap leunde met zijn handen op de tafel terwijl hij afscheid nam van zijn tuin. In plaats van de kille kale tuin hoopte ik dat hij zijn kippen weer zag scharrelen, zijn jonge meiden zag giebelen en zichzelf het vlees weer zag omdraaien op de bbq, terwijl de katten vanaf de schutting toekeken en mam in haar mooie zomerjurkje lachend met een kan Sangria uit de keuken kwam.
‘Iemand nog?’
Ik probeerde het infuus op zijn onderarm dat de de huisarts vanmorgen al was komen prikken te negeren. Opeens draaide hij zijn hoofd weg van het raam en keek me aan.
‘De allermooiste?’
Ik knikte.
‘Even denken hoor’.
Voorzichtig schuifelde pap weer bij de tafel vandaan richting de grote stoel. Hij zocht even steun tegen de deurpost van de keuken voor hij weer verder ging, in de richting van het raam aan de voorkant van het huis.
‘Ga toch eens zitten lieve schat’, zei mam.
Zelf dacht ik terug aan het strand. Pap, die onze zwembandjes opblies en met ons in het water ging.
‘Klim maar op mijn rug hoor meiden’. Kadetjes met gebakken omelet en zand.
Aan pap, de stoere brandweerman. Pap, die ons leerde vissen en wormen leerde zoeken, die ons leerde varen, en ons leerde hoe we onze banden moest plakken.
Ik dacht aan de vele vakanties met de caravan.
En opeens ook aan zijn rieten hoedje met de veer. Het leek allemaal veel te kort geleden.
Vanmorgen had ik mijn vader voor het eerst in mijn leven moeten scheren.
Pap tikte op de barometer en draaide voor de laatste keer aan het wijzertje.
‘Al mijn herinneringen aan jullie zijn bijna allemaal even mooi’.
Hij keek tevreden naar zijn voortuintje en toen naar mij. ‘Gele violen hoor, dat zijn de sterkste!’
Ik knikte.
Toen draaide hij zich weer om, keek nog een keer zijn straatje in en riep alsof het de ijscoman betrof:
‘Daar komt de dokter!’
Geef een reactie op Karin Reactie annuleren